A verricht werkzaamheden ten behoeve van B. Partijen zijn het eens over de verschuldigde prijs, maar hebben geen betalingstermijn afgesproken. Artikel 6:119a lid 2 BW bevat in dat geval een regeling voor de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente: 30 dagen na ontvangst van de factuur. A heeft echter nooit een factuur gestuurd aan B, maar slechts verzocht om betaling. Partijen verschillen van mening over het moment dat de wettelijke handelsrente is gaan lopen. De Hoge Raad overweegt dat de bedoelde wettelijke bepaling een implementatie is van de Europese Richtlijn 2011/7/EU en omdat op basis daarvan geen factuur is vereist, dit ook geldt voor de wettelijke bepaling. B is dus wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 30 dagen na ontvangst van het betalingsverzoek van A.
Meest recente berichten
- Het ontnemen van een corporate opportunity
- De overname van de echtelijke woning in tijden van Corona: wat kan en mag?
- Tijdelijk verlagen van de partner- en/of kinderalimentatie in tijden van Corona: wat is geoorloofd?
- Zorgregeling en Corona: welke gevolgen heeft het Coronavirus voor de uitvoerbaarheid van de omgangsregeling?
- Force majeure or contract amendments due to Corona
- Overmacht of contractwijziging door Corona
- Het coronavirus en het arbeidsrecht: belangrijke vragen beantwoord
- Bestuurdersaansprakelijkheid in het zicht van faillissement
- Verval vakantiedagen (langdurig) zieke werknemer bij einde dienstverband?
- De wet herziening partneralimentatie: wat is er per 1 januari 2020 veranderd?